www.vanterve.nl


Op deze pagina staan alvast enkele versies
van nederlandstalige uitgaven van Exodus 20:2-17

    Andere bronnen
  • 1619


En God sprak al deze woorden
(Exodus 20:1)
 
Verschillende vertalingen van
De Tien Geboden

Exodus 20:2-17

Bijbelvertalingen


1587: Bijbel: Vertaling van Petrus Dathenus (ca 1530-1588)
"Deux Aes"-bijbel (reproduktie uit 1978)

1. Ende Godt sprack alle dese woorden:
2. Ick ben de Heere u God die u uit Egyptenlande uit den diensthuyse geleyt hebbe.
3. Ghy en sult gheen ander goden beneven my hebben.
4. Ghy en sult u gheen beeldt, noch eenighe ghelijckenisse maken noch van dat daer boven in den Hemel noch van dat daer beneden op aerden noch van dat in den watere onder der aerden is.
5. En bidtse niet aen ende en dient hen niet: want ick de Heere u Godt ben een jeloers Godt die daer te huys soeckt der vaderen misdaet aen den kinderen tot in het derde ende vierde lidt die my haten.
6. Ende doe barmherticheydt aen vele duysent die my lief hebben ende mijn geboden houden.
7. Ghy en sult den naem des Heeren uws Godts niet misbruycken: want de Heere en sal dien niet ongestraft laten die zijnen naem misbruyckt.
8. Ghedenckt des Sabbathsdach dat ghy hem heylighet.
9. Ses daghen sult ghy arbeyden ende alle u m dinck uitrichten.
10. Doch aenden sevenden daghe is de Sabbath des Heeren uwes Godts: soo en sult ghy gheen werck doen noch u sone noch u dochter noch u knecht noch uwe maecht noch u vee noch u vreemdelinck die in uwer [stadt]poorten is.
11. Want in ses daghen heeft de Heer Hemel ende aerde ghemaeckt ende de zee ende alles wat daer in is ende rustede aenden sevenden dage: daerom seghende de Heere den Sabbathdach ende heylichden.
12. Ghy sult uwen vader ende uwe moeder eeren op dat ghy lange levet in den lande dat u de Heere uwe Godt gheeft.
13. Ghy en sult niet dooden.
14. Ghy en sult niet eebreken.
15. Ghy en sult niet stelen.
16. Ghy en sult gheen valsche ghetuyghenisse spreken teghen uwen naesten.
17. En laet u t niet ghelusten uws naesten huys: en laet u niet ghelusten uws naesten wijf noch zijnen knecht noch zijner maecht noch zijns ossen noch zijns ezels noch alles dies dat uwe naeste heeft.
 
De "Deux-Aes"-bijbel verschijnt voor het eerst in 1562. Na 1637 (uitgave van de Statenvertaling) verschijnt er geen enkele nieuwe druk meer van de "Deux-Aes"-bijbel. Er schijnen 67 versies van de "Deux-Aes"-bijbel te zijn (geweest) die verschillen in woordkeus en zinsbouw. Ze zijn voornamelijk te herkennen aan het jaar van uitgave en de naam/plaats van de drukker/uitgever.



1888: Bijbel: Statenvertaling: (versie met blokhaken)
1 Toen sprak God al deze woorden, zeggende:
2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, [van] [hetgeen] boven in den hemel is, noch [van] [hetgeen] onder op de aarde is, noch [van] [hetgeen] in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde [lid] dergenen, die Mij haten;
6 En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
8 Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt.
9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;
10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; [dan] zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, [noch] uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is;
11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven.
12 Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
13 Gij zult niet doodslaan.
14 Gij zult niet echtbreken.
15 Gij zult niet stelen.
16 Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws naasten is.



1951: Bijbel: Nederlands Bijbel Genootschap, NBG-vertaling
1 Toen sprak God al deze woorden:
2 Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.
3 Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben.
4 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten,
6 en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.
7 Gij zult de naam van de HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.
8 Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt;
9 zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;
10 maar de zevende dag is de sabbat van de HERE, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont.
11 Want in zes dagen heeft de HERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag; daarom zegende de HERE de sabbatdag en heiligde die.
12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de HERE, uw God, u geven zal.
13 Gij zult niet doodslaan.
14 Gij zult niet echtbreken.
15 Gij zult niet stelen.
16 Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
 
Deze tekst komt van internet en is gecontroleerd naast een druk uit 1971. In een papieren versie uit 1954, "Bijbel met kanttekeningen", staat enkele keren 'den' waar in deze tekst 'de' staat, en 'dien' waar in vers 11 'die' staat.



1975: Bijbel: Willibrordvertaling (KBS)
1. Toen sprak God al de woorden die hier volgen.
I
2. Ik ben Jahwe uw God, die u heb weggeleid uit Egypte, het slavenhuis
II
3. Gij zult geen andere goden hebben, ten koste van Mij.
4. Gij zult geen godenbeelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde.
5. Gij zult u voor hen niet ter aarde buigen en hun geen godde­lijke eer bewijzen; want Ik, Jahwe uw God, Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op hun kinderen, tot het derde en vierde geslacht,
6. maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onder­hou­den een God die goedheid bewijst tot aan het duizendste geslacht.
III
7. Gij zult de naam van Jahwe uw God niet lichtvaardig gebruiken; want Jahwe laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft.
IV
8. Denk aan de sabbat; die moet heilig voor u zijn.
9. Zes dagen kunt gij werken en alle arbeid verrichten.
10. Maar de zevende dag is de sabbat voor Jahwe uw God. Dan moogt gij geen enkele arbeid verrichten: gij zelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, zelfs niet de vreemdeling die bij u woont.
11. In zes dagen immers heeft Jahwe de hemel, de aarde, de zee met al wat er in is, gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt.
V
12. Eer uw vader en uw moeder. Dan zult gij lang leven op de grond die Jahwe uw God u schenkt.
VI
13. Gij zult niet doden.
VII
14. Gij zult geen echtbreuk plegen.
VIII
15. Gij zult niet stelen.
IX
16. Gij zult tegen uw naaste niet leugenachtig getuigen.
X
17. Gij zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort.



1977: Bijbel: Statenvertaling:
2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb.
3 Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van wat boven in de hemel is, noch van wat onder op de aarde is, noch van wat in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een naijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde, en aan het vierde geslacht van hen, die Mij haten;
6 En doe barmhartigheid aan duizenden van hen, die Mij liefhebben, en Mijn geboden onderhouden.
7 Gij zult de Naam van de HEERE uw God niet ijdel gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdel gebruikt.
8 Gedenkt de sabbatdag, dat gij die heiligt.
9 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen;
10 Maar de zevende dag is de sabbat van de HEERE uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is;
11 Want in zes dagen heeft de HEERE de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE de sabbatdag, en heiligde die.
12 Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE uw God geeft.
13 Gij zult niet doodslaan.
14 Gij zult niet echtbreken.
15 Gij zult niet stelen.
16 Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
17 Gij zult niet begeren het huis van uw naaste; gij zult niet begeren de vrouw van uw naaste; noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat van uw naaste is.



1983: Bijbel: Groot Nieuws Bijbel (tekst uit 14e druk, 1995), NBG/KBS
1 God gaf de volgende grondregels. Hij zei:
2 ‘Ik, de Heer, ben jullie God. Ik heb je uit Egypte gehaald, uit dat slavenoord.
3 Houd er geen andere goden op na. Ik ben er immers.
4 Maak geen afgodsbeeld; niets van wat in de hemel, op de aarde of in het water onder de aarde is, mag je afbeelden.
5 Kniel voor zulke goden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, ben jullie God. Ik duld geen andere goden naast me. Wie zich tegen mij verzet, zal ik straffen, hem en ook zijn nakomelingen, tot in de derde en vierde generatie.
6 Maar wie mij liefhebben en zich houden aan mijn geboden, die blijf ik trouw tot in de duizendste generatie.
7 Misbruik mijn naam niet. Want ik, de Heer, zal straffen wie mijn naam misbruikt.
8 Houd de sabbat in ere. Het moet een bijzondere dag voor je zijn.
9 Zes dagen heb je om te werken,
10 maar de zevende dag, de sabbat, is een vrije dag die aan mij, de Heer, je God, is gewijd. Verricht dan geen enkel werk. Dat geldt voor jezelf, je zoon en je dochter, je slaaf en je slavin. Het geldt ook voor je vee en voor de vreemdeling die in je stad woont.
11 Want in zes dagen heb ik de hemel, de aarde en de zee gemaakt en alles wat zij bevat, maar op de zevende dag heb ik gerust. Daarom heb ik de sabbat gezegend en er een bijzondere dag van gemaakt.
12 Heb eerbied voor je vader en je moeder. Dan zul je een lang leven hebben in het land dat ik, de Heer, je God, je ga geven.
13 Bega geen moord.
14 Pleeg geen overspel.
15 Steel niet.
16 Beschuldig niemand op valse gronden.
17 Zet je zinnen niet op het huis van een ander, ook niet op zijn vrouw, zijn slaaf of slavin, zijn koe of zijn ezel, of op iets anders dat van hem is.’



1995: Bijbel: WillibrordVertaling (KBS)
[1] Toen sprak God al de woorden die hier volgen.
[2] 'Ik ben de heer uw God die u heeft weggeleid uit Egypte, het slavenhuis.
[3] U zult geen andere goden hebben ten koste van Mij.
[4] U zult geen beelden maken, geen afbeelding van enig wezen boven in de hemel, beneden op de aarde of in de wateren onder de aarde.
[5] Buig u niet voor hen neer en bewijs hun geen goddelijke eer, want Ik, de heer uw God, Ik ben voor hen die Mij haten een jaloerse God die de schuld van de vaders wreekt op hun kinderen, tot de derde en vierde generatie.
[6] Maar voor hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden ben Ik een God die goedheid bewijst tot aan de duizendste generatie.
[7] U zult de naam van de heer uw God niet lichtvaardig gebruiken, want de heer laat degenen die zijn naam lichtvaardig gebruiken niet ongestraft.
[8] Denk aan de sabbat; die moet voor u heilig zijn.
[9] Zes dagen kunt u werken en alle arbeid verrichten.
[10] Maar de zevende dag is de sabbat voor de heer uw God. Dan zult u geen enkele arbeid verrichten: uzelf niet, uw zoon niet, uw dochter niet, uw slaaf niet, uw slavin niet, uw dieren niet, evenmin als de vreemdeling die bij u woont.
[11] Want in zes dagen heeft de heer de hemel, de aarde en de zee en al wat ze bevatten gemaakt. Maar de zevende dag heeft Hij gerust en zo de sabbat gezegend en tot een heilige dag gemaakt.
[12] Eer uw vader en uw moeder. Dan zult u lang leven op de grond die de heer uw God u schenkt.
[13] U zult niet doden.
[14] U zult geen echtbreuk plegen.
[15] U zult niet stelen.
[16] U zult niet vals getuigen tegen uw naaste.
[17] U zult uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; u zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort.'



1996: Bijbel: Groot Nieuws Bijbel (eerste volledige uitgave in 1983), NBG/KBS
1 God gaf de volgende grondregels. Hij zei:
2 ‘Ik, de Heer, ben jullie God. Ik heb je uit Egypte gehaald, uit dat slavenoord.
3 Houd er geen andere goden op na. Ik ben er immers.
4 Maak geen afgodsbeeld; niets van wat in de hemel, op de aarde of in het water onder de aarde is, mag je afbeelden.
5 Kniel voor zulke goden niet neer, vereer ze niet, want ik, de Heer, ben jullie God. Ik duld geen andere goden naast me. Wie zich tegen mij verzet, zal ik straffen, hem en ook zijn nakomelingen, tot in de derde en vierde generatie.
6 Maar wie mij liefhebben en zich houden aan mijn geboden, die blijf ik trouw tot in de duizendste generatie.
7 Misbruik mijn naam niet. Want ik, de Heer, zal straffen wie mijn naam misbruikt.
8 Houd de sabbat in ere. Het moet een bijzondere dag voor je zijn.
9 Zes dagen heb je om te werken,
10 maar de zevende dag, de sabbat, is een rustdag die aan mij, de Heer, je God, is gewijd. Verricht dan geen enkel werk. Dat geldt voor jezelf, je zoon en je dochter, je slaaf en je slavin. Het geldt ook voor je vee en voor de vreemdeling die in je stad woont.
11 Want in zes dagen heb ik de hemel, de aarde en de zee gemaakt en alles wat zij bevat, maar op de zevende dag heb ik gerust. Daarom heb ik de sabbat gezegend en er een bijzondere dag van gemaakt.
12 Heb eerbied voor je vader en je moeder. Dan zul je een lang leven hebben in het land dat ik, de Heer, je God, je ga geven.
13 Bega geen moord.
14 Pleeg geen overspel.
15 Steel niet.
16 Beschuldig niemand op valse gronden.
17 Zet je zinnen niet op het huis van een ander, ook niet op zijn vrouw, zijn slaaf of slavin, zijn koe of zijn ezel, of op iets anders dat van hem is.’
 
Het enige verschil met de tekst van 1983 is in vers 10 waar 'vrije dag' is vervangen door 'rustdag'.



2004: Bijbel: De nieuwe bijbelvertaling (NBG/KBS/VBS)
[1] Toen sprak God deze woorden:
[2] 'Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
[3] Vereer naast mij geen andere goden.
[4] Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde.
[5] Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten;
[6] maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
[7] Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
[8] Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag.
[9] Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten,
[10] maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen.
[11] Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en heilig verklaard.
[12] Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
[13] Pleeg geen moord.
[14] Pleeg geen overspel.
[15] Steel niet.
[16] Leg over een ander geen vals getuigenis af.
[17] Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.'



Toekomst: Bijbel: ...
...




Andere bronnen


1619: Uit een gedicht van Constantijn Huygens (1596-1687) over De Tien Geboden
Uit:
CHRISTELYCKE BEDENCKINGEN OVER DE THIEN GEBODEN DES HEEREN.
TOT VERVOLGH OP DE VOORGAENDE VERCLARING VANDE
XIJ. ARTICULEN DES CHRISTELYCKEN GELOOFS
 
I.
2. Ick ben de Heer uwe Godt, die u uyt Egyptenlandt, uyt den diensthuyse gheleyt hebbe.
3. Ghy en sult gheen ander Goden voor mijn aengesicht hebben.
II.
4. Ghy en sult u gheen beelden noch gheen ghelijckenisse maecken, noch van 'tghene dat boven inden Hemel is, noch van 'tghene dat onder op der aerden is.
5. En buycht u voor die niet, noch en dientse niet, want ick ben de Heere uwe Godt, sterck ende yverich, die de misdaet der Vaderen besoecke aen den kinderen, tot in het derde ende vierde lidt, der ghener die my haten.
6. Ende doe bermherticheyt aen veel duysenden, der ghener die my lief hebben ende mijne Gheboden houden.
III.
7. Ghy en sult den name des Heeren uwes Godts niet te vergheefs oft lichtveerdelick gebruycken. Want de Heere en sal hem niet onschuldich houden noch onghestraft laten, die sijnen name misbruyckt.
IV.
8. Zijt ghedachtich des Sabbath-daechs dat ghy dien heylighet.
9. Ses dagen sult ghy arbeyden, ende alle uwe wercken doen.
10. Maer den sevensten dach is den Sabbath des Heeren uwes Godts: Dan sult ghy geenen arbeyt doen, noch u Sone, noch u Dochter, noch u Knecht, noch u Dienstmaecht, noch u Vee, noch de Vreemdelinch die in uwe Stadt-poorten is.
11. Want in ses daghen heeft de Heere Hemel ende Aerde ghemaeckt, ende de zee, ende all datter in is, ende hy rustede den sevensten dach, daerom seghende de Heere den Sabbath-dach, ende heylichde den selven.
V.
12. Ghy sult u Vader ende uwe Moeder eeren, op dat ghy langhe leeft opter aerden, ende dat het u wel gae inden lande dat u de Heere uwe Godt gheven sal.
VI.
13. Ghy en sult niet dooden.
VII.
14. Ghy en sult niet echtbreken.
VIII.
15. Ghy en sult niet stelen.
IX.
16. Ghy en sult gheen valsche ghetuyghenisse spreken teghen uwen naesten.
X.
17. Ghy en sult niet begheeren uws naesten huys. Ghy en sult niet begheeren uwes naesten Wijff, noch sijnen Knecht, noch sijn Dienstmaecht, noch sijnen Osse, noch sijnen Ezel, noch eenich dinch dat uwen naesten heefft.



Nummering
 
In Exodus 20, 34 en Deuteronomium 5, 4 en 10 worden deze regels (afhankelijk van de vertaling) de 'Tien Woorden', 'tien geboden' of 'tien grondregels' genoemd, maar de oorspronkelijke tekst bevat geen aanwijzing waar het ene gebod eindigt en het andere begint. Verschillende groepen hebben de geboden op verschillende manieren ingedeeld. Bijvoorbeeld, protestanten vatten de regels "geen andere goden" en "geen gesneden beelden" op als twee aparte geboden. Katholieken rekenen deze regels tot hetzelfde verbod. Voor de joden is de verwijzing naar de bevrijding uit Egypte zo belangrijk, dat het als afzonderlijk gebod wordt gerekend. Katholieken interpreteren het verbod om te begeren als twee afzonderlijke geboden (te weten, één ten aanzien van vleselijke begeerte en één ten aanzien van materiële hebzucht). De protestanten en joden beschouwen dit als onderdelen van één gebod.